De zon heeft de dag nog maar net gevonden. Het is ook nog vroeg dus we geven haar wat respijt en zoomen extra goed in als we door het bos fietsen waar de schaduwen van de nacht nog hangen. De dauw verplaatst zich, nog ongezien door de zon, in strengen mist tussen de bomen.

Er zit een ritme in onze tochtjes die we samen bepaalden, mijn vriendin en ik. We vertrekken als de zon opkomt, zodat we de tracks voor onszelf hebben. Later op de dag vinden ook de rondbuikige mannen de paden, wat wij uiteraard toejuichen, maar wij rijden graag in onze eigen cadans. Bovendien zorgt de ochtendschemer ervoor dat herten zich onbespied wanen, waardoor we al vaker vergezeld werden door een ree of twee.

Ik rij voorop, ook dat hoort bij ons ritme. In het begin wisselden we het af op kruisingen of T-splitsingen, degene die beter uitkwam pakte de singletrack als eerste. Tot zij een keer opbiechtte graag te volgen. Dan hoef ik niet na te denken. En ik merkte dat ik graag op kop reed zodat ik vooruit kon kijken om eventuele boomstronken en andere obstakels tijdig te ontwijken.

Het dichte bos hebben we achter ons gelaten, we rijden op een smal paadje met naast en voor ons wat lage vegetatie. De dauw hangt in druppels aan de taken die ons soms raken. Zou ik wandelen dan kon ik in de waterige parels de wereld weerspiegeld zien. Nu niet, we gaan snel, bukken voor takken en draaien in bochten.

En dan.

Een koe. Met hoorns. Midden op het paadje. Ik rem. Te laat. Kijk achter mij. Vriendin remt. Oók te laat. Haar fiets snapt het niet en stuitert omhoog tegen haar rug. Met haar knie stoot ze tegen mijn fiets. Als we zien dat we niets mankeren, kijken we naar de koe, de horens vooral. Hij kijkt ook naar ons, maar buigt zijn kop naar het natte gras. Hij verzet wat poten om er beter bij te kunnen. Het paadje is vrij, beiden kijken we voorbij de koe, naar een vluchtroute en zien dan de kudde waar zij deel vanuit maakt. Er lopen kalfjes bij wat de moeders altijd extra alert maakt. We overleggen kort en besluiten dan dat we met de fiets op de schouder dwars door het bos, als klunende schaatsers met een boog langs de kudde gaan.

De dauw trekt in onze schoenen waardoor we de rest van de rit met gevoelloze tenen op de trappers zullen duwen, maar we zijn blij dat een confrontatie met een koe is uitgebleven.

Voordat er een stuk single track komt, fietsen we naast elkaar. Om de beurt zeggen we sorry. Zij omdat ze zelf niet oplette en mij klakkeloos volgde, ik omdat ik haar niet liet weten dat er geremd moest worden. Als ze mij weer volgt, merk ik dat ze afstand houdt en dat ik vaker kijk waar ze zich precies bevindt.  

Ik schakel en trap de heuvels weg, denk aan haar woorden dat ze mij graag wil volgen zodat ze niet hoeft na te denken. Ik denk aan leiden en wat het betekent als ik nadenk voor de rest. Dat ik dan inderdaad vooruit moet kijken naar wat komen gaat en achterom of iedereen volgt. Ik denk aan alle leidinggevenden die ik spreek in mijn werk. Die worstelen met samenwerken op afstand. Hoe laat je los, stuur je op resultaat en zoek je contact om waardering uit te spreken? Hoe verbind je iedereen thuis zodat ze van elkaar kunnen leren en samen tot creatieve inzichten kunnen komen?

Ik kijk achterom en zie mijn vriendin niet. Bij een bocht draai ik de fiets in de berm en wacht haar op. Mijn ritme is geen ritme als ze niet dichtbij is. Vooruit kijken staat niet los van achterom kijken. Fouten herstel je samen. Remmen, een omweg nemen of versnellen, doe je samen.

Een hert is nog mooier als zij wijst en ik kijk.

Leiden en volgen: samen.