Ze wilde alleen maar haar sneeuwlaarzen aan. Ik had dat best goed kunnen vinden. Ook al was de lente met volle vaart begonnen er een zonnige dag van te maken. Het was 8:00 uur en ik ging op mijn strepen staan. En zij ook. Want dat doen dochters. En moeders. Even daarvoor had ik de oudste twee verplicht sorry te zeggen omdat de ene de andere duwde. De andere deed ook iets bij de ene, maar dat zag ik niet. ‘Jij geeft mij altijd de schuld!’ Zo werd hun ruzie mijn gevecht.

Het volgende intermezzo ontstond kort nadat beide dochters hun mompelende sorry aan de vloer hadden toevertrouwd. Inmiddels zat mijn ademhaling wat hoger en de toonhoogte van mijn stem ook. Middelste dochter vroeg verontwaardigd waarom er niks in haar bakje zat voor het tienuurtje. Ik probeerde achteloos te klinken. ‘Dat zal papa wel vergeten zijn. Wat zou je willen?’ Met haar hoofd iets naar voren en de frustratie in haar gebalde vuisten bijt ze mij toe dat ze toch niks kan eten met die hechtingen in haar mond. Na een diepe inademing weet ik eruit te persen dat ik een boterham voor haar kan maken. Zonder kostjes en in kleine stukjes. ‘Waarom heeft papa niet gewoon wat in mijn bakje gedaan?’ Ze zoekt naar het conflict en voordat ik een gedegen volwassen reactie kan bedenken, gééf ik haar een conflict. Met grote passen been ik naar de keuken. Trek kastjes en koelkast open. Smijt een boterham op het aanrecht. Gooi er twee plakken worst op en knip vervolgens de korstjes eraf. Dat alles onder luid protest van dochterlief. ‘Laat maar mam, ik zeg toch laat maar.’ In ijzige stilte ga ik door. De stukjes boterham met worst veeg ik in één beweging in het broodtrommeltje. Met beide handen houd ik het voor haar neus, vergezeld met een klein lachje. Ze kijkt mij strijdbaar aan, negeert de broodtrommel en beent het huis uit.

Mijn jongste meisje heeft inmiddels haar gewone schoenen aan een geeft mij een knuffel. ‘Sorry mam.’ Ik ontspan iets en zeg ik ook. In alle rumoer heeft mijn zoon zelf zijn schoenen en jas aangedaan. Samen fietsen we voordat we naar school gaan even snel naar de winkel. Mijn jongste meisje mag snoepjes mee naar school nemen van de juf. Iets met een nieuw beloningssysteem waar ik van alles van vind, maar eenmaal op school niks over ga zeggen. Omdat van gewoon iets zeggen op déze toonhoogte, met déze ademhaling geen sprake is, vermoed ik.

In de gang op school kom ik mijn middelste dochter tegen. Ze negeert mij. Onwillekeurig glimlach ik om haar standvastigheid en loop door naar de klas van mijn oudste dochter. De gitaar spelende, langharige vervanger bij de deur negeer ik (lees: ik slik een luizenmoeder-achtige reactie in) en kijk vertederd naar mijn zoon die zijn zus knuffelt.

Thuis besluit ik dat enige kordaatheid mij gaat helpen er toch nog een leuke dag van te maken. Ik verzamel de was (een hele berg verborgen in de kast van mijn jongste dochter), ik leeg de prullenbakken (en graai in een berg slijm), ik pak de lege flessen (en laat een grote pot pindakaas aan diggelen vallen) en pak de biebboeken (in de gang scheurt het plastic tasje waar ze in zaten).

Moedeloos zit ik op de grond naast de sneeuwlaarzen, de biebboeken en de lege flessen. Mijn zoon komt naast mij staan met het broodbakje van zijn zus in zijn hand. ‘Zullen we dit even naar school brengen? Anders heeft ze zo’n honger.’