Dat tijd in een andere vorm weer bezit van mij neemt, dat ik dat wel gewend was met liedjes en geuren die herinneringen levendiger kunnen maken dan een fotoalbum. Dat ik nog weet hoe ik een puber was. Dat mijn dochters (12,14,16) toen ze werden geboren in mijn leven kwamen en dat het omgedraaid wordt nu ze pubers zijn en ik in hun levens verschijn. En hoe dat dan moet.

Het begon vier jaar geleden toen de oudste in groep acht zat en zij nog wel wilde dat wij langs haar klas liepen, maar wij niet mochten zwaaien omdat de onderbroek van papa een keer bij een uitbundige zwaai zichtbaar was geweest. Spoedig daarna kwamen er nieuwe vrienden uit de brugklas bij haar langs en siste ze mij toe voordat ze de voordeur opende: ‘wel normaal doen mam’.  Sindsdien tuimelen onze dochters in en uit willekeurige hormonale fases en worden wij geacht precies te weten welke dochter iets awkward vindt en wie nog wel geknuffeld wil worden. Ik heb me sinds mijn achttiende niet meer zo sociaal onthand gevoeld als nu.

Mijn jongste dochter voerde vorige week met haar klas de eindmusical op. Ik ging helpen met schminken, wat mijn dochter negeerde. Ik bleek er wel te zijn want toen er een wesp in haar mouw vloog, zoog ik haar oksel uit. De hittegolf dreef ons van het openluchttheater naar de wat koelere kerk. In allerijl werd ouders verzocht eigen klapstoelen mee te nemen. Mijn middelste dochter heeft geprobeerd ons ervan te weerhouden de groene plastic Hartman tuinstoelen mee te nemen, toen dat niet lukte heeft ze de hele avond drie meter afstand gehouden.

De musical afterparty was in onze tuin. Nog steeds snikheet, zat ik aan de picknicktafel zo’n tien stappen vanwaar de stoelen waren neergezet en de versiering was opgehangen. Er druppelden wat kinderen de tuin in en mijn dochter liep op mij af. ‘Ze zijn er.’ Ik glimlachte naar haar. ‘Ik zie het, leuk, veel plezier.’ Zij rolde met haar ogen. ‘Dus.’ Zei ze. ‘Dus.’ Zei ik. Ze wees mij dwingend met haar ogen het huis in.

Ik maak in gedachten een pelgrimstocht naar het moment dat ik midden in mijn meisjeskamer stond. Tussen de mintgroene meubels, de roze muren met de poster van Jim Morrison met ontbloot bovenlijf staan mijn moeder en ik. Dat jaar ben ik dertig centimeter gegroeid en toren ik boven haar uit. Ik ben roze én ik ben Jim Morrison. Ik huil en mijn moeder wanhoopt. ‘Zeg dan wat er is, dan ik kan je helpen.’ Met grote uithalen reageer ik. ‘Ik weet niet wat er is, ik hoor hier niet.’ Mijn moeder die een arm om mijn knokige schouders probeert te leggen. Ik die een beetje bukt en niet past.

Het weekend dat volgde, waren de vierdaagse feesten, waar de oudste heen wilde. Haar vriendinnen kwamen zich bij ons optutten en wilden ook een hapje eten. Ik bleef met een bord in de keuken, dacht eindelijk de opstelling te begrijpen. ‘Mam, kom er gezellig bij zitten.’ Een paar dagen later brachten we haar naar een industrieterrein in Utrecht vanwaar de bus naar Zuid Frankrijk zou vertrekken. Al in de auto sorteerde ze voor op ons vroegtijdige vertrek. Op de parkeerplaats drukte ze sturend een kus op mijn wang en zwaaide ons de auto in.  

Ik bracht mijn jongste naar een afsluitende barbecue van waterpolo. Ik zette de auto op de parkeerplaats. Door het raam zocht ze naar een bekend gezicht. ‘Zal ik meelopen?’ Ze knikte opgelucht. Nog geen meter bij de auto vandaan stootte ze mij aan. ‘Daar is Sanne.’ Ik keek haar vragend aan. Ze knikte bevestigend alsof ik wist wat er van mij verwacht werd. ‘Je kan gaan’, zei ze tegen mijn vragende gezicht en weg was ze.

Toen ze thuis was zei ze met enig verwijt in haar stem: ‘iedereen vroeg waarom mijn ouders er niet waren bij de barbecue’. We keken die avond op haar verzoek samen naar een film. Voor ons stonden bakjes met chips. Ik voelde haar al een paar keer naar mij kijken maar kon niets verzinnen wat er aan mij schortte, tot ze met haar handen op haar oren stoïcijns naar de film keek. Ik kauwde te hard.

Er zullen altijd jongens en meisjes zijn die in een luchtbel van puberzweet steeds een beetje bij hun ouders vandaan zweven. Ik begrijp wat ik ooit voelde nu ik ze vanaf deze plek zie. Dat ze niet weten of ze ooit weer zullen passen. Dat ze nog onvoldoende beseffen dat ze niet iemand of iets anders zijn dan zichzelf en dat dit juist goed is. Ik kan ze alleen maar met enorme armen omhelzen, zodat ze mij niet voelen, maar wel voelen.